Artificial General Intelligence (AGI), het concept van machines die intelligentie op menselijk niveau bereiken, wordt vaak gezien als de heilige graal van AI-ontwikkeling. Bedrijven zoals OpenAI En DeepMind van Google presenteren hun doorbraken vaak als opstapjes naar AGI.
Neil Lawrence, hoogleraar machine learning aan de Universiteit van Cambridge, is echter van mening dat dit streven misplaatst is. Hij noemt AGI ‘onzin’ en betoogt dat AI en menselijke intelligentie helemaal niet met elkaar vergeleken moeten worden.
Lawrence’s standpunt, benadrukt in zijn nieuwe boek De atomaire mens: onszelf begrijpen in het tijdperk van AIverzet zich tegen het idee dat AI uiteindelijk de menselijke intelligentie zal evenaren.
Zijn argument is eenvoudig maar diepgaand: AI verschilt fundamenteel van menselijke cognitie en het is een vergissing om te verwachten dat AI de complexiteit van het menselijk denken kan nabootsen.
Machines zijn niet zoals wij en dat is oké
Volgens Lawrence zal de opkomst van AI-systemen zoals ChatGPT en zijn concurrenten heeft geleid tot een misplaatste vergelijking tussen menselijke en kunstmatige intelligentie. Hoewel deze systemen een scala aan taken kunnen uitvoeren waarvan eerder werd gedacht dat ze menselijke intelligentie vereisten, zoals het schrijven van essays of het beantwoorden van complexe vragen, betoogt Lawrence dat hun functioneren veel beperkter is dan de term “algemene intelligentie” suggereert.
In essentie is AI uitstekend in smalle, gespecialiseerde taken, en overtreft het mensen vaak ver in snelheid en efficiëntie. Maar Lawrence waarschuwt dat deze vorm van intelligentie meer verwant is aan het gedrag van mieren dan aan menselijk denken.
In een interview met NewScientisbetoogt hij dat AI-systemen, hoe geavanceerd ook, binnen vooraf gedefinieerde parameters opereren en de bredere cognitieve flexibiliteit missen die mensen bezitten. De intelligentie van AI, suggereert Lawrence, is taakspecifiek en geprogrammeerd, terwijl menselijke intelligentie voortkomt uit biologische complexiteit, emotie en sociale interactie – dingen die machines kunnen niet repliceren.
Lawrence wijst de zoektocht naar AGI af als een afleiding, en beweert dat het een onrealistische verwachting schept van wat AI kan bereiken. Hij beweert dat huidige AI verre van “algemeen” is en niet verwacht mag worden dat het menselijke cognitie bereikt.
“De aard van de intelligentie die we in AI zien, verschilt enorm van de onze,”
Hij stelt het en noemt het “absurd“om machine-intelligentie te behandelen alsof het op weg is om net als menselijke intelligentie te worden.
Wat maakt ons ‘uniek’?
Wat mensen uniek maakt, is een vraag die filosofen al eeuwenlang bezighoudt. Velen wijzen op ons vermogen tot abstract redeneren, zelfbewustzijn en morele besluitvorming als belangrijke markers van wat ons onderscheidt.
In tegenstelling tot dieren, wiens gedrag vaak wordt aangestuurd door instinct of overleving, kunnen mensen nadenken over het bestaan, nadenken over de aard van het universum en zelfs de betekenis van het leven zelf in twijfel trekken. Dit vermogen om te reflecteren op onze eigen gedachten, een eigenschap die bekend staat als metacognitie—geeft onze intelligentie een diepgang en complexiteit die we vaak als vanzelfsprekend beschouwen.
Het gaat niet alleen om het verwerken van informatie, maar ook om het begrijpen, voelen en erover nadenken. Dat is iets wat AI, ondanks zijn enorme rekenkracht, niet kan.
In biologische termen delen mensen en dieren grotendeels dezelfde genetische blauwdruk. We zijn geëvolueerd uit gemeenschappelijke voorouders en de mechanismen die ons fysieke lichaam besturen – onze cellen, neuronen en organen – zijn opmerkelijk vergelijkbaar. Toch is het menselijk brein, met zijn enorme neocortex, bedraad voor een niveau van geavanceerde gedachten en emoties dat ongeëvenaard lijkt in het dierenrijk.
Onze hersenen staan creativiteit, taal, cultuur en een genuanceerd begrip van moraliteit toe. Hoewel dieren buitengewone intelligentie kunnen vertonen, zoals een kraai die gereedschap gebruikt of een dolfijn die sociale samenwerking demonstreert, mist hun cognitie het zelfbewustzijn, de culturele diepgang en het aanpassingsvermogen dat mensen bezitten.
Als we een lijn trekken van deze biologische en filosofische verschillen naar AI, worden de contrasten nog scherper.
AI, hoe geavanceerd ook, mist de belichaming die centraal staat in het leven van mens en dier. Onze intelligentie is diepgeworteld in onze biologie, beïnvloed door onze emoties, fysieke sensaties en sociale banden. AI daarentegen opereert in een heel ander domein: het verwerkt data, leert patronen en voert taken uit, maar het voelt, reflecteert of engageert zich niet in de emotionele en sociale complexiteit die de ervaring van mens en zelfs dier definieert.
AI kan misschien aspecten van menselijk gedrag simuleren, zoals het herkennen van gezichten of het genereren van tekst, maar het mist fundamenteel de diepte van het menselijk bewustzijn. De ervaring van mens-zijn – worstelen met vreugde, verdriet, liefde en existentiële vragen – is iets dat niet in algoritmen kan worden gecodeerd.
De maatschappij transformeren, niet de mensheid kopiëren
Hoewel AI misschien nooit de volledige reikwijdte van menselijke intelligentie zal evenaren, transformeert het de maatschappij nu al op diepgaande manieren. In plaats van te streven naar het nabootsen van menselijk bewustzijn, ligt de ware kracht van AI in het vermogen om menselijke capaciteiten aan te vullen en uit te breiden.
Machines kennen geen biologische beperkingen: geen vermoeidheid, geen emotie, geen ethische dilemma’s. Hierdoor zijn ze uiterst efficiënt in taken die snelheid, precisie en gegevensverwerking op een onvoorstelbare schaal vereisen.
Dit maakt AI tot een krachtig hulpmiddel. Het is geen vervanging voor menselijk denken, maar een verbetering van wat we kunnen bereiken.
Deze transformatie is echter niet zonder uitdagingen. De groeiende afhankelijkheid van AI roept diepere vragen op over ethiek, privacy en controle. Naarmate AI-systemen meer geïntegreerd raken in het dagelijks leven, beginnen ze beslissingen te beïnvloeden die traditioneel menselijk oordeel vereisen: beslissingen die beladen zijn met morele implicaties. Hoewel AI feiten en waarschijnlijkheden kan verwerken, het kan de ethische nuance van zijn daden niet vattenwaardoor de maatschappij moet worstelen met de vraag hoe en waar dergelijke technologieën op verantwoorde wijze kunnen worden toegepast.
De sleutel is om Erken de rol van AI als een hulpmiddel, niet als een entiteit. Naarmate de maatschappij evolueert met AI, moeten we ons richten op het benutten van de sterke punten ervan om problemen op te lossen die buiten het menselijk vermogen liggen, zonder ervan uit te gaan dat het ooit het volledige spectrum van menselijke ervaring zal weerspiegelen. Het vermogen om enorme datasets te verwerken, snelle berekeningen uit te voeren en repetitieve taken te stroomlijnen, moet worden gezien als een kans om onze wereld te transformeren, niet als een poging om te repliceren wat ons menselijk maakt.
Laten we stoppen met vergelijken en beginnen met samenwerken
Nu we een tijdperk ingaan waarin kunstmatige intelligentie kruist steeds meer met menselijke inspanningende nadruk zou moeten verschuiven van het vergelijken van AI met menselijke intelligentie naar het onderzoeken hoe deze twee vormen van intelligentie samen kunnen werken. Het binaire debat over de vraag of AI menselijke gedachten wel of niet kan repliceren, verhult de productievere discussie over hoe AI menselijke vaardigheden kan aanvullen en onze mogelijkheden kan vergroten.
De kern van dit samenwerkingspotentieel ligt in het besef dat AI geen concurrent is van de menselijke intelligentie, maar een partner die onze mogelijkheden vergroot.
De toekomst van AI zou moeten draaien om het benutten van de mogelijkheden ervan om het menselijk potentieel versterken in plaats van te proberen het te vervangen. Door ons te richten op samenwerking, kunnen we de sterke punten van AI benutten om complexe wereldwijde uitdagingen aan te pakken en de kwaliteit van leven te verbeteren. Deze aanpak vereist een verschuiving in denkwijze van het zien van AI als een bedreiging naar het erkennen ervan als een hulpmiddel dat, wanneer het doordacht wordt gebruikt, ons kan helpen onze collectieve doelen te bereiken.
Het uiteindelijke doel is niet om de menselijke intelligentie te kopiëren, maar om een synergie te creëren waarbij AI de menselijke besluitvorming, creativiteit en probleemoplossing verbetert.
Als we dit perspectief omarmen, kunnen we AI gebruiken als een krachtige bondgenoot in onze zoektocht naar vooruitganghet bereiken van wat noch mensen noch machines zouden dit alleen kunnen bereiken.
Beeldcredits: Emre Çıtak/Ideogram-AI